En bij hen die de wolken voortdrijven en verspreiden.

Waarlijk, uw Heer is eenig.

Wij hebben den ondersten hemel met het versiersel der sterrren getooid.

Opdat zij niet luisteren naar het gesprek der verheven vorsten (want zij worden van alle zijden bestormd),

Behalve hij, die een woord steelsgewijze opvangt, en door eene vlammende schicht wordt getroffen.

Gij verbaast u over Gods macht en hunne weêrspannigheid; maar zij spotten over de bewijsmiddelen, welke aangevoerd worden om hen te overtuigen.

En als zij iets zien, spotten zij er mede.

Nadat wij dood zullen wezen en tot stof en beenderen zijn geworden, zullen wij dan werkelijk tot het leven worden opgewekt.

Antwoord: Ja! en dan zult gij veracht wezen.

En zullen zeggen: Wee over ons! Dit is de dag des oordeels.

Verzamel degenen, die onrechtvaardig hebben gehandeld en hunne makkers, en de afgoden welke zij aanbaden.

En plaats hen voor Gods vierschaar; want zij zullen geroepen worden om rekenschap af te leggen.

Maar op dien dag zullen zij zich aan Gods oordeel onderwerpen.

En de verleiden zullen zeggen tot hen die hen hebben verleid: Waarlijk, gij kwaamt tot ons met voorspellingen van voorspoed.

Want wij hadden geene macht over u, om u te dwingen, maar gij hebt vrijwillig gezondigd.

Wij verleidden u, maar wij dwaalden ook zelven.

Zoo zullen wij met de zondaren handelen;

En zeiden: zullen wij onze goden voor een bezeten dichter verlaten?

Gij zult zekerlijk de pijnlijke martelingen der hel proeven.

Maar wat de oprechte dienaren Gods betreft.

Namelijk heerlijke vruchten, en zij zullen geëerd worden.

Leunende in tegenover elkander geplaatste zetels.

Een heerlijkheid voor hen, die er van zullen drinken.

En nabij hen zullen de maagden van het paradijs liggen, hare blikken, behalve van hunne bruidegommen, van ieder een afwendende, hebbende groote, zwarte oogen,

En zij zullen zich tot elkander wenden, en elkander vragen doen.

Die tot mij zeide: Zijt gij een van hen, die de waarheid der opstanding betuigen?

Dan zal hij tot zijne makkers zeggen: Wilt gij nederzien?

En hij zal tot hem zeggen: Bij God! er ontbrak weinig aan, of gij hadt mij verdorven.

Zullen wij een anderen dan onzen eersten dood sterven?

Waarlijk, wij genieten eene groote gelukzaligheid.

Is dit een beter onthaal, of de boom van al Zakkum?

Het is een boom die aan den bodem der hel ontspruit.

De verdoemden zullen daarvan eten, en hunne buiken daarmede vullen.

Daarna zullen zij in de hel terugkeeren.

En zij traden haastig in hunne voetstappen;

Wij zonden vroeger waarschuwers tot hen;

En die niet onze oprechte dienaren waren.

En wij bevrijdden hem en zijn gezin uit de groote ellende.

En wij lieten hem de volgende begroeting door de verste nakomelingschap geven:

Zoo beloonen wij de rechtvaardigen.

Daarna verdronken wij de anderen.

Toen hij met een volkomen hart tot zijn Heer kwam.

Kiest gij bij voorkeur valsche goden boven den waren God?

En hij beschouwde de sterren.

En zij keerden zich af en verlieten hem.

Wat deert u, dat gij niet spreekt?

En zijn volk kwam haastig tot hem.

Terwijl God u heeft geschapen en ook datgene wat gij maakt.

En zij smeedden eene list tegen hem. Maar wij deden hem het onderspit delven en bevrijdden hem.

O Heer! geef mij eene rechtvaardige nakomelingschap.

En toen hij den ouderdom der jongelingschap had bereikt, en zich met hem in de verrichtingen van den godsdienst kon vereenigen. Zeide Abraham tot hem: O mijn zoon! waarlijk, ik zag in een droom, dat ik u als eene offerande zoude aanbieden. Overweeg dus wat gij meent, dat ik zal doen. Hij antwoordde: O mijn vader! doe wat u bevolen werd; indien het Gode behaagt, zult gij bevinden dat ik het lijdzaam zal ondergaan.

Riepen wij hem toe: O Abraham!

Waarlijk, dit was eene duidelijke proef.

En wij lieten hem de volgende groete door de verste nakomelingschap bewaren;

Zoo beloonen wij den rechtvaardige;

Wij verblijdden hem met de belofte van Izaäk, een rechtvaardigen profeet.

Wij waren ook vroeger genadig omtrent Mozes en Aäron.

Wij ondersteunden hen tegen de Egyptenaren, en zij werden overwinnaars.

Wij leidden hen op den rechten weg.

Namelijk: Vrede zij op Mozes en Aäron!

Want zij waren twee onzer geloovige dienaren.

Toen hij tot zijn volk zeide: Vreest gij God niet?

God is uw Heer en de Heer uwer voorvaderen.

Weshalve zij aan de eeuwige straf zullen worden overgeleverd, behalve de oprechte dienaren Gods

Namelijk: Vrede zij op Ilyasin!

Want hij was een onzer geloovige dienaren.

Toen wij hem en zijn geheel gezin bevrijden.

Daarna verdelgden wij de anderen.

En des nachts. Zult gij dan niet begrijpen?

Toen hij in een geladen schip vluchtte.

En de visch verzwolg hem; want hij had eene bestraffing verdiend.

Waarlijk, dan ware hij, tot den dag der opstanding, in den buik van den visch gebleven.

Wij deden een pompoenplant over hem heen groeien.

En zij geloofden: daarom lieten wij hun dit leven nog voor eenigen tijd genieten.

Hebben wij ook de engelen van het vrouwelijke geslacht geschapen, en waren zij er getuigen van?

God heeft eene nakomelingschap gebaard? en zij zijn niet werkelijk leugenaars?

Gij hebt geene reden aldus te oordeelen.

Of hebt gij een duidelijk bewijs voor hetgeen gij zegt?

En zij maken hem tot een verwante der geniussen, terwijl de geniussen weten, dat hij, die zulke dingen verklaart, aan de eeuwige straf zal worden overgeleverd.

Maar niet Gods oprechte dienaren.

Zullen niemand nopens God verleiden.

Er is niemand van ons, of hij heeft een bestemde plaats.

Gods bevelen afwachtende, en wij verkondigen den goddelijken lof.

Indien wij door een boek met goddelijke openbaringen waren begunstigd geworden, van diegene welke aan de ouden werden geschonken.

Maar thans, nu de Koran is geopenbaard, gelooven zij daarin niet; doch hier namaals zullen zij het gevolg van hun ongeloof kennen.

Dat zij zekerlijk tegen de ongeloovigen zouden ondersteund worden,

Wend u dus gedurende eenen tijd van hen af.

Waarlijk, wanneer die in hunne afgesloten hoven zal nederdalen, zal het een slechte ochtend zijn voor hen, die te vergeefs werden gewaarschuwd.

Hierna zullen zij uwe overwinning en hunne straf ontwaren.

Vrede zij op zijne gezanten.

En geloofd zij God, de Heer van alle schepselen!