Noble Quran » Nederlands » Sorah Al-Waqi'ah ( The Event )
Choose the reader
Nederlands
Sorah Al-Waqi'ah ( The Event ) - Verses Number 96
لَيْسَ لِوَقْعَتِهَا كَاذِبَةٌ ( 2 )
Zal geene ziel de voorspelling zijner komst van valschheid beschuldigen.
وَكُنتُمْ أَزْوَاجًا ثَلَاثَةً ( 7 )
En gij, menschen, in drie duidelijke klassen zult verdeeld worden.
فَأَصْحَابُ الْمَيْمَنَةِ مَا أَصْحَابُ الْمَيْمَنَةِ ( 8 )
De makkers van de rechterhand (hoe gelukkig zullen de makkers der rechterhand wezen).
وَأَصْحَابُ الْمَشْأَمَةِ مَا أَصْحَابُ الْمَشْأَمَةِ ( 9 )
En de makkers der linkerhand, (hoe ellendig zullen de makkers der linkerhand zijn);
وَالسَّابِقُونَ السَّابِقُونَ ( 10 )
En zij, die anderen in het geloof zijn voorgegaan, zullen hen in het paradijs voorafgaan.
يَطُوفُ عَلَيْهِمْ وِلْدَانٌ مُّخَلَّدُونَ ( 17 )
Jonge lieden, die eeuwig jong zullen blijven, zullen om hen heen gaan, om hen te bedienen.
بِأَكْوَابٍ وَأَبَارِيقَ وَكَأْسٍ مِّن مَّعِينٍ ( 18 )
Met bekers, kroezen en schalen met vloeienden wijn.
لَّا يُصَدَّعُونَ عَنْهَا وَلَا يُنزِفُونَ ( 19 )
Hunne hoofden zullen geen pijn gevoelen, door dien te drinken, en hun verstand zal niet beneveld worden.
وَلَحْمِ طَيْرٍ مِّمَّا يَشْتَهُونَ ( 21 )
En het vleesch van de vogelsoort, welke zij zullen begeeren.
كَأَمْثَالِ اللُّؤْلُؤِ الْمَكْنُونِ ( 23 )
Met groote, zwarte oogen, gelijkende op paarlen, die in hare schelpen verborgen zijn.
جَزَاءً بِمَا كَانُوا يَعْمَلُونَ ( 24 )
Dit zal een belooning wezen, voor hetgeen zij zullen hebben verricht.
لَا يَسْمَعُونَ فِيهَا لَغْوًا وَلَا تَأْثِيمًا ( 25 )
Daar zullen zij geene ijdele gesprekken hooren of eenige aansporing tot zonde.
وَأَصْحَابُ الْيَمِينِ مَا أَصْحَابُ الْيَمِينِ ( 27 )
En de makkers der rechterhand (hoe gelukkig zullen de makkers der rechterhand wezen!)
وَطَلْحٍ مَّنضُودٍ ( 29 )
En banaan-boomen, geregeld beladen met hunne voortbrengselen, van den top tot den stam.
لَّا مَقْطُوعَةٍ وَلَا مَمْنُوعَةٍ ( 33 )
Welke niemand zal afsnijden, en waarvan de inzameling niet zal verboden zijn.
إِنَّا أَنشَأْنَاهُنَّ إِنشَاءً ( 35 )
Waarlijk, wij hebben de maagden van het paradijs door eene bijzondere schepping gevormd;
وَأَصْحَابُ الشِّمَالِ مَا أَصْحَابُ الشِّمَالِ ( 41 )
En de makkers van de linkerhand (hoe ellendig zullen de makkers der linkerhand zijn).
فِي سَمُومٍ وَحَمِيمٍ ( 42 )
Zullen wonen te midden van brandende, verpestende winden en kokend water.
إِنَّهُمْ كَانُوا قَبْلَ ذَٰلِكَ مُتْرَفِينَ ( 45 )
Want zij genoten de genoegens van het leven, vóór dit, terwijl zij op de aarde waren.
وَكَانُوا يُصِرُّونَ عَلَى الْحِنثِ الْعَظِيمِ ( 46 )
En zij volhardden stijfhoofdig in eene hatelijke zondigheid.
وَكَانُوا يَقُولُونَ أَئِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا وَعِظَامًا أَإِنَّا لَمَبْعُوثُونَ ( 47 )
En zij zeiden: Nadat wij zullen gestorven, en tot stof en beenderen geworden zijn, zullen wij dan zekerlijk tot het leven worden opgewekt?
لَمَجْمُوعُونَ إِلَىٰ مِيقَاتِ يَوْمٍ مَّعْلُومٍ ( 50 )
Zullen zekerlijk op den vooraf bepaalden tijd van een bekenden dag worden bijeen verzameld, om geoordeeld te worden.
ثُمَّ إِنَّكُمْ أَيُّهَا الضَّالُّونَ الْمُكَذِّبُونَ ( 51 )
En gij, o menschen! die gedwaald, en de opstanding als eene valschheid geloochend hebt.
لَآكِلُونَ مِن شَجَرٍ مِّن زَقُّومٍ ( 52 )
Gij zult zekerlijk eten van de vrucht des booms van al Zakkoem.
نَحْنُ خَلَقْنَاكُمْ فَلَوْلَا تُصَدِّقُونَ ( 57 )
Wij hebben u geschapen; wilt gij dus niet gelooven, dat wij u van den dood kunnen opwekken? Wat denkt gij?
أَأَنتُمْ تَخْلُقُونَهُ أَمْ نَحْنُ الْخَالِقُونَ ( 59 )
Schept gij dat, of zijn wij er de schepper van?
نَحْنُ قَدَّرْنَا بَيْنَكُمُ الْمَوْتَ وَمَا نَحْنُ بِمَسْبُوقِينَ ( 60 )
Wij hebben voor u allen den dood bepaald, en wij zullen daarin door niemand worden belet.
عَلَىٰ أَن نُّبَدِّلَ أَمْثَالَكُمْ وَنُنشِئَكُمْ فِي مَا لَا تَعْلَمُونَ ( 61 )
Wij zijn in staat anderen, gelijk gij in uw plaats te stellen, en u terug te brengen in den toestand of den vorm, dien gij niet kent.
وَلَقَدْ عَلِمْتُمُ النَّشْأَةَ الْأُولَىٰ فَلَوْلَا تَذَكَّرُونَ ( 62 )
Gij kent de schepping; wilt gij dus niet overwegen, dat wij u, door u op te wekken, weder kunnen voortbrengen?
أَأَنتُمْ تَزْرَعُونَهُ أَمْ نَحْنُ الزَّارِعُونَ ( 64 )
Doet gij dat uitbotten, of doen wij dat voortspruiten?
لَوْ نَشَاءُ لَجَعَلْنَاهُ حُطَامًا فَظَلْتُمْ تَفَكَّهُونَ ( 65 )
Indien het ons behaagde, waarlijk, wij konden het droog en onvruchtbaar maken, zoodat gij niet zoudt ophouden u te verwonderen, zeggende:
أَأَنتُمْ أَنزَلْتُمُوهُ مِنَ الْمُزْنِ أَمْ نَحْنُ الْمُنزِلُونَ ( 69 )
Zendt gij dat uit de wolken neder, of zenden wij het?
لَوْ نَشَاءُ جَعَلْنَاهُ أُجَاجًا فَلَوْلَا تَشْكُرُونَ ( 70 )
Indien het ons behaagde, zouden wij het brak kunnen maken. Zult gij dus niet dankbaar wezen?
أَفَرَأَيْتُمُ النَّارَ الَّتِي تُورُونَ ( 71 )
Wat denkt gij? Het vuur, dat gij door wrijving verkrijgt,
أَأَنتُمْ أَنشَأْتُمْ شَجَرَتَهَا أَمْ نَحْنُ الْمُنشِئُونَ ( 72 )
Brengt gij den boom voort, waardoor gij dat doet ontstaan? Of brengen wij dien voort?
نَحْنُ جَعَلْنَاهَا تَذْكِرَةً وَمَتَاعًا لِّلْمُقْوِينَ ( 73 )
Wij hebben dit als eene vermaning bevolen en tot een voordeel voor hen, die door de woestijnen reizen.
وَإِنَّهُ لَقَسَمٌ لَّوْ تَعْلَمُونَ عَظِيمٌ ( 76 )
(En waarlijk, dit is een groote eed, indien gij het slechts wist!)
وَتَجْعَلُونَ رِزْقَكُمْ أَنَّكُمْ تُكَذِّبُونَ ( 82 )
En is dit uwe vergelding voor uw voedsel, hetwelk gij van God ontvangt, dat gij u zelven loochent, hem daarvoor verplicht te zijn?
فَلَوْلَا إِذَا بَلَغَتِ الْحُلْقُومَ ( 83 )
Als de ziel van een stervend mensch tot zijne keel opstijgt.
وَنَحْنُ أَقْرَبُ إِلَيْهِ مِنكُمْ وَلَٰكِن لَّا تُبْصِرُونَ ( 85 )
(En wij zijn hem nader dan gij; maar gij ziet zijn waren toestand niet).
فَلَوْلَا إِن كُنتُمْ غَيْرَ مَدِينِينَ ( 86 )
Zoudt gij dan niet, indien gij hier namaals niet voor uwe daden werdt vergolden.
تَرْجِعُونَهَا إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ( 87 )
Die in het lichaam doen terugkeeren, indien gij de waarheid spreekt?
فَأَمَّا إِن كَانَ مِنَ الْمُقَرَّبِينَ ( 88 )
En voor hem die tot degenen behoort, welke God zullen naderen.
فَرَوْحٌ وَرَيْحَانٌ وَجَنَّتُ نَعِيمٍ ( 89 )
Zal de belooning zijn, rust, genade en een tuin van vermaak.
فَسَلَامٌ لَّكَ مِنْ أَصْحَابِ الْيَمِينِ ( 91 )
Dan zal hij gegroet worden met de begroeting: Vrede zij over u! door de makkers der rechterhand, zijne broeders.